Thrillerscene

“Shit!” Lia leest het berichtje van haar buurvrouw en fronst. Niet weer, denkt ze. Ze versnelt haar pas en kijkt op haar horloge. Zes. Gisteren was het ook zes uur geweest. En de dag daarvoor ook.

De hakken van haar pumps tikken ritmisch en snel over het voetpad. Ze slaagt het pad naast het kanaal in. Dat is korter, maar door de uitstekende boomwortels ook lastiger. Ter hoogte van de Papegaaistraat verlicht een enkele straatlantaarn het verlaten kruispunt. Lia’s blik glijdt van het verraderlijke pad naar de gevels van de huizen. Ze kleuren oranje in het licht van de ondergaande zon. De langgerekte schaduwen van de bomen grijpen over het wateroppervlak naar de overliggende oever. Vroeger was dit Lia’s favoriete moment van de dag geweest. Nu … nu is alles anders.

 

Ze kruist de Coupure en loopt de Rozemarijnstraat in. De drukte van het verkeer op de ringweg komt haar tegemoet. Ze vertraagt, kijkt met argwaan naar de verkeerslichten en de voorbijrazende auto’s. Het mannetje springt op groen. Lia slikt en steekt haastig over. Terwijl ze de drukke ringweg volgt, neemt de spanning tussen haar schouders toe. In de verte verschijnt de toren van het ziekenhuis. Ze kijkt de andere kant op en fixeert met opeengeklemde kaken haar blik op de benen van de voorbijgangers en de tegels van de stoep. Vijf, zes, zeven, acht, telt ze. Bij tegel zesenvijftig schiet ze de Herdenkingslaan in, stoot bijna de vuilnisbak van de computerwinkel om en steekt verward de straat over in de richting van het Heldenplein. Ze is nog maar net haar straat ingedraaid wanneer ze ziet wat haar buurvrouw bedoelt. Het licht in zijn kamer brandt. Lia stopt en fronst. Volgens haar buurvrouw is het daarstraks om zes uur aangegaan. Onmogelijk!

In de schaduw van enkele bomen overweegt ze haar volgende stappen. Het denken verdrijft de gejaagdheid van tijdens haar wandeling en een vreemd soort focus komt over haar heen. Het lijkt wel of al haar zintuigen zich scherp stellen en haar aandacht leiden naar dat ene punt, het licht achter zijn slaapkamerraam. Ze wilt het niet weten, maar ze moet wel …

 

Als in trance verlaat ze de schaduw, steekt de straat over en stapt naar haar huis. Net als de dagen ervoor zit haar deur op slot. Traag duwt ze hem open. De gang is donker, op een streepje licht na. Dat streepje begint boven, aan de kier van Dario’s kamer en valt zigzaggend over de treden van de trap naar beneden tot naast de voordeur, waar zijn foto hangt. In het zwakke licht bekijkt Lia het portret van haar zoon. Zijn sproetig gezicht, blauw gespikkelde ogen en een zelfzekere grijns …  Weer kijkt Lia naar de lichtstreep. Stil laat ze haar jas van haar schouders glijden, trekt haar pumps uit en grijpt een paraplu uit de bak naast de deur. Trede per trede sluipt ze de trap op, zijdelings als een krab, met haar rug dekking zoekend tegen de muur. Haar paraplu steekt ze voor zich uit, klaar voor de aanval. Een klamme kilte klimt met haar mee. Lia rilt. Naast Dario’s deur stopt ze. Ze leunt tegen de veilige muur en sluit even haar ogen. Wat of wie bevindt zich in Dario’s kamer, vraagt ze zich af. En waarom dat licht, telkens om zes uur? Met ingehouden adem duwt ze met de paraplu zachtjes tegen de deur. Het licht uit de kamer stroomt door de gang en verlicht nu ook de commode met de kaartjes, een verzameling condoleances en innige deelnemingen, vergezeld van kleurrijke afbeeldingen van bloemen, bomen en een enkele vlinder. Pijn sluit zich als een te strakke band rond Lia’s borst. Dario is niet meer. Niet meer sinds stoplichten niet doen wat ze behoren te doen en ziekenhuizen geen wonderen meer verrichten. Ze houdt haar adem in, gluurt door de opening van de deur … en kijkt recht in het sproetig gezicht met blauw gespikkelde ogen.