Kortverhaal

De hond blaft. Het is een machtig geluid dat diep uit de buik van het beest komt en geen twijfel laat bestaan over zijn kolossale omvang. Met de laatste geursporen van mijn Hazelino Muffin nog in mijn neus laat ik mijn blik over het computerscherm door het raam glijden. De lucht is blauw en voor het eerst in lange tijd is er geen wolkje te zien. Het gegil van enkele meeuwen vermengt zich met het gestage geblaf. Het zal nog een tijd aanhouden om vervolgens over te gaan in een klagerig, meelijwekkend gejammer. Sinds de eigenaars van de hond, een nieuw samengesteld gezin met soms twee en soms vier kinderen, naar deze straat zijn verhuisd, zijn het geblaf en het gejammer deel geworden van de dagelijkse geluiden die me omringen. De onrust van de hond ergert me net zo erg als mijn therapeute die me tijdens ons laatste online gesprek aanmoedigde een eerste stap naar buiten te zetten. Naar buiten, die oneindige ruimte met zijn lawaai en drukke verkeer, waar mensen je aanspreken, vragen stellen, ongewenst advies geven.

Mijn beeld danst plots op en neer, knipperend probeer ik het terug scherp te stellen. Ik veeg enkele zweetdruppels uit mijn hals en merk dat mijn handen trillen.

Het verwachte gejammer dringt mijn veilige haven binnen en ik denk terug aan vorige week toen de hond via het voetgangerspad mijn tuin was binnengedrongen en ik van achter het raam had toegekeken hoe hij eerst de kat had verjaagd en vervolgens een visitekaartje had achtergelaten. Zelfs de regen van de afgelopen dagen heeft de hoop niet weten weg te spoelen. Hij ligt nog steeds in het midden van de tuin als een bruine puist bovenop het egale, frisgroene kunstgras.

Op dit ogenblik is het beest alleen te horen, maar niet te zien. Wie er wel te zien is, is de oude achterbuurvrouw. Door de mazen van de draadafsluiting, achter in de tuin, herken ik het blauwe schort en de groene crocs van Madeleine die voorovergebogen rondscharrelt op het voetgangerspad.

 

Mijn maag kondigt rammelend aan dat het etenstijd is. In de ijskast vind ik een restje van de macaroni die mijn zus gisteren samen met de boodschappen heeft afgeleverd. De boodschappen zijn afkomstig van de lokale supermarkt, een Nederlandse die draadjesvlees verkoopt in plaats van stoofvlees en vla in plaats van pudding. Als de Belgische markt overspoeld wordt door Albert Hein en consoorten, waar moeten de lokale boeren dan met hun producten naar toe, vraag ik me af.

Ik eet de macaroni rechtstaand aan het aanrecht en zet mijn espressoapparaat aan. Die levert een perfecte kop Bianco Forte af in exact 2 minuten en 12 seconden. De bittere geur van de verse koffie prikkelt niet alleen mijn neus, ik voel hoe hij ook mijn huid glad trekt en de spieren rond mijn ogen opspant. Van over de rand van mijn kop bestudeer ik de kat die al sinds vanochtend opgekruld in de zetel ligt te slapen. Haar zwarte vacht glanst in het prille zonlicht. In een volgend leven wil ik beslist ook een kat zijn.

 

Na mijn maaltijd lijken de kolommen en tabellen waarin ik me vanochtend heb verdiept zonder betekenis. Mijn blik glijdt naar de foto’s op de commode, herinneringen aan gelukkigere tijden, en verder naar de graslelie naast de tv en de stapel vakliteratuur waar ik me met kleine beetjes door worstel. Bovenop ligt het artikel dat me gisterenavond moeiteloos in slaap heeft gewiegd. Ik laat het scherm voor wat het is en zet me met het magazine naast de kat in de zetel. Vanachter het raam aan de voorkant van het huis zie ik de buren in de auto stappen en wegrijden. Mijn eigen auto staat al maandenlang ongebruikt voor het huis, waarschijnlijk met een ondertussen platte batterij. Ik aai de fluwelen vacht van de kat en wens dat het leven terug simpel is, dat ik net als vroeger gewoon naar buiten kan gaan, rondlopen, in de auto stappen en wegrijden.

 

Een kwartier en een half artikel later leg ik het magazine weer weg. Mijn spieren voelen stram van het zitten, ik rek me even uit en neem nog een kop Bianco Piccolo. Door het grote raam zie ik hoe Madeleine een ladder tegen haar achtergevel zet en met een schop in haar hand gestaag omhoog klimt. Die Madeleine, geen onweer, zelfs geen wolk gifgas kan haar uit haar tuin weghouden. En wanneer ze geen werk vindt in haar moestuin, neemt ze het onkruid op het voetgangerspad onder handen. Maar op haar leeftijd op een ladder … Ze zou beter moeten weten.

Even later concentreer ik me weer op de statistische gegevens die me zijn toevertrouwd. Ik bereken verbanden tussen cijfers, doe numerieke voorspellingen en probeer vooral niet over het scherm naar buiten te gluren; wat me zonder de luide klap mogelijk was gelukt. Als in een reflex trekt mijn blik naar het raam waardoor ik Madeleine in haar dakgoot zittend naar beneden zie kijken. Ze ziet er klein en hulpeloos uit. Van de ladder is geen spoor meer te bekennen. Ik slik en sluit mijn ogen.

 

Twee blauwe sportsokken, één met een L en één met een R, liggen me, netjes rond elkaar gerold, vanuit de wasmand aan te staren. Ik wend mijn blik af en zoek twee andere sokken bij elkaar, zwarte deze keer, met een dubbele goudkleurige streep aan de bovenrand en langer dan de sportsokken. Wat ben ik aan het doen, vraag ik me af. Madeleine zit vast in haar dakgoot, ze heeft hulp nodig. Ik kan haar niet negeren! Nee, niet achterom kijken. Madeleine is niet mijn probleem. Waar zijn haar dochters wanneer ze hen nodig heeft? Waar zijn de buren zo gehaast naartoe gereden? Is er niemand die haar kan helpen? Iemand anders … dan ik?

Mijn therapeute heeft me geleerd mijn angsten te bezweren door enkele keren diep in en uit te ademen. Ik adem, graai in de wasmand en plooi sokken in elkaar … tot die ene eenzame sok achterblijft. Een gele met rode strepen. Ze kijkt me spottend aan. Ga naar buiten, lijkt ze me te zeggen, ga naar buiten en redt dat arme mens.

 

Madeleine zit niet meer in de dakgoot. Ze hangt aan de regenpijp. Zelfs van waar ik sta, achter het grote raam in de veilige cocon van mijn huis, ziet haar situatie er dramatisch uit. Terwijl ik me focus op mijn ademhaling draait de kat rondjes rond mijn benen. ‘Ik ga dat gekke, oude mens echt niet redden’, zeg ik hardop tegen mezelf terwijl mijn hand de klink van de buitendeur naar beneden trekt. De koude, vochtige lucht slaat me recht in het gezicht en drijft me een stap achteruit. De kat wurmt zich tussen mijn benen door naar buiten en schiet de tuin in. Ga maar, verrader, denk ik, ga jij Madeleine maar redden, ik blijf hier wel wachten.

De oude vrouw klampt zich vast aan de regenpijp. Een croc valt van haar voet. Even aarzelt ze, dan kruipt ze langzaam terug naar boven. Met mijn blik gefixeerd op haar tengere gestalte adem ik vijf tellen in en vijf tellen uit. Mijn handen grijpen de deurrand vast, knokkels wit van de spanning. De zoete, smeuïge Bianco Picollo brandt zich, vermengd met maagzuur, een weg naar boven. Ik aarzel … en stap door de deuropening het terras op.

Mijn ademhaling gaat nu met stoten, ik voel hoe mijn hart een slag mist, maar ik sta buiten en ik leef nog! Ik zou wel willen gillen van ongeloof! Grijnzend slik ik het zuur weg, adem vijf tellen in en lig plots op mijn rug. Een kolossaal beest glipt mijn huis in, waarna de deur dicht slaat en met een droge klik in het slot valt.

 

Halfverteerde macaroni en een dagrantsoen aan koffie liggen te dampen op het tropisch hardhout. Ik veeg mijn mond af en zak naast de hoop neer. Zweet en tranen stromen over mijn gezicht. Steeds meer vlekken dansen voor mijn ogen. Ik kreun van ellende, het klinkt machtig, vanuit de diepte van mijn buik. Mijn ademhaling schiet alle kanten op, wordt oppervlakkiger. Mijn hart zit gekneld. Ik probeer het benauwde gevoel weg te wrijven, maar mijn handen trillen te erg. Hoe lang kan mijn hart dit volhouden? Hoe lang duurt het om te sterven? Laat het ophouden, nu … Ik zak weg en sluit berustend mijn ogen.

 

Fris, nat … regendruppels. Ze trommelen op de houten balken van het terras en op mijn gezicht. Knipperend open ik mijn ogen en kijk eerst verward en daarna met groeiende verbazing door het raam naar binnen. Vanachter het glas zit een grote, grijze hond me met een scheve kop aan te kijken. Slijmdraden hangen als stalactieten uit zijn bek en zijn staart kwispelt vrolijk heen en weer. Op het bureau achter de hond ligt mijn gsm, mijn enige levenslijn.

En toch leef ik nog. Hoe kan dit? Het benauwde gevoel is weg, mijn handen beven niet meer, alleen mijn keel brandt nog na. Ik schud mijn hoofd in ongeloof en voel de koele druppels langs mijn nek onder mijn trui glijden. Instinctief draai ik mijn gezicht naar de hemel en open mijn mond. Hoe kon ik vergeten hoe fris de regen voelt, hoe helder regendruppels proeven, hoe aards de rivier ruikt bij het keren van het weer? De meeuwen doorklieven nog steeds de lucht. Hun gekrijs vermengt zich met de schorre hulpkreet van Madeleine die nog steeds in haar dakgoot zit. Ik kijk naar de hond die me vanuit mijn eigen woonkamer kwijlend en vrolijk kwispelend aankijkt. Zou het kunnen dat het gewoon een nieuwsgierige, uit de kluiten gewassen puppy is? Nu de hond binnen gesloten is, lijkt het buiten minder gevaarlijk. Op handen en voeten kruip ik naar de rand van het terras, zet me met enige moeite recht en zwaai naar Madeleine.